Eugène Julien Henri Brandligt
Geboren: 16 juli 1885, Antwerpen (België)
Laatste adres: H.W. Mesdagstraat 55a, Groningen
Gearresteerd: 8 maart 1944 op het station van Groningen
Omgekomen: 5 maart 1945, Bergen-Belsen
Van zijn ouders, de Antwerpse koopman Hendrik Brandligt en Jacqueline Antheunis, krijgt Eugène Julien Henri Brandligt Latijnse voornamen mee, maar zelf kiest hij voor voornamen in het Frans. Zijn vader is Nederlander, zijn moeder Belgische, Eugène is tweetalig opgevoed. Brandligt is een bewogen man, als predikant en als verzetsstrijder.
Zijn theologische opleiding krijgt hij in Genève en vanaf 1908 aan de protestantse theologische faculteit van Montauban (60 km boven Toulouse, Frankrijk). In 1908 begint hij zijn pastorale loopbaan als hulpprediker in de Waalse gemeente te Amsterdam.
In Amsterdam trouwt hij in 1911 met de eveneens tweetalige Anna Verkouteren, dochter van een Eerste Kamerlid voor de CHU en een Franse moeder. Kort na het huwelijk vertrekt het paar naar België, waar Brandligt dertien jaar werkt als predikant in Paturâges, in de Borinage. Daar krijgt het echtpaar vijf dochters: Sophie (1913), Jacqueline (1914), Louise (1916), Paula (1920) en Rody (1922). Een jaar later volgt de overstap naar Groningen. Hiervoor moet Brandligt eerst examen doen bij de commissie “tot de zaken der Waalsche Kerken” die hem toelaat als hervormd predikant. De Waalse gemeenten te Groningen en Zwolle zien eind 1923 hun beroep slagen en vanaf eind juni 1924 woont en werkt Brandligt met zijn gezin in Groningen, daarbij op zondag zowel in Groningen als in Zwolle dienst doend. Het gezin woont eerst aan de Turfsingel, in 1925 verhuist het naar de Sint Jansstraat en in 1934 naar de H.W. Mesdagstraat. Brandligt manifesteert zich nadrukkelijk. Hij adverteert direct dat hij catechisatie gaat geven, neemt de taak van predikant-ziekenbezoeker van een vertrokken collega over, biedt in de St Jansstraat woonruimte aan voor meisjes die tegelijk Franse conversatie willen leren, houdt lezingen gelardeerd met sappige Vlaamse anekdoten en is gedurende een lange periode lid van de Hervormde synode. Hij is veel op reis.
In de oorlog neemt Brandligt actief deel aan het verzet. In de eerste wereldoorlog al laat het gezin in Paturâges een Russische Jood onderduiken. Vanaf eind 1942 tot de ontdekking door de Duitsers op 8 maart 1944 heeft het gezin een Joodse man en vrouw in huis. Ook zorgen Brandligt en zijn vrouw voor onderduikadressen, financiële steun aan onderduikers en enkele keren zegent Brandligt een huwelijk van onderduikers in. Hij neemt op zijn reizen bonkaarten voor de voedseldistributie mee naar het Gooi en zij zorgt ervoor dat onderduikers valse papieren krijgen. Als ze dicht bij huis een tweede stamkaart voor een onderduiker ophaalt, wordt mevrouw Brandligt gearresteerd. De Duitsers verschaffen zich toegang tot het huis. Daar vinden zij naast de jongste dochter Rody ook beide Joodse onderduikers. Allen worden naar het Huis van Bewaring gebracht. ’s Avonds laat wordt Eugène Brandligt gearresteerd als hij met de laatste trein naar huis komt. In Amersfoort en in Assen is tevergeefs naar hem gezocht om hem te waarschuwen. Hij loopt op het hoofdstation in de val. Brandligt en zijn vrouw worden in het Scholtenhuis verhoord, maar ze verraden niemand.
Brandligt zit tot 3 mei 1944 vast in Groningen. Dan gaat hij naar kamp Vught en als in september 1944 de geallieerden naderen, naar Sachsenhausen-Oranienburg. Een half jaar later is zijn laatste reis naar Bergen-Belsen, waar hij op 3 maart 1945 aan vlektyfus bezwijkt. Zijn vrouw Anna Brandligt-Verkouteren en hun dochters overleven de oorlog.
Armin Stark
Geboren: 24 mei 1881, Boedapest (Oostenrijk-Hongarije)
Onderduikadres: H.W. Mesdagstraat 55a, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 18 maart 1944
Vermoord: 26 maart 1944 in de omgeving van Auschwitz
Armin Stark is zoon van Mihály Stark en Rozália Stern. Of er meer kinderen zijn in het gezin is onbekend. Armin Stark trouwt 10 juni 1908 in Wenen met Malwine Morgenstern, geboren in Wenen op 21 juli 1884. Het paar krijgt in Wenen op 17 november 1909 een dochter Gertrude en op 11 maart 1911 een zoon Eduard. Op 8 september 1927 komen ze uit Wenen naar Amsterdam. Ze wonen aanvankelijk in bij Bernhard Adler op het bovenhuis aan de Valeriusstraat 181. Na een maand verhuizen ze al en vervolgens wonen ze nog op verschillende andere adressen in Amsterdam, onder meer aan de Prinsengracht. Armin Stark is bonthandelaar en zijn zoon Eduard bontwerker. Dochter Gertrude is kantoorbediende.
Eind jaren dertig maakt Armin Stark een moeilijke periode door. Op 3 juli 1937 overlijdt zijn vrouw Malwine en 16 maart 1938 volgt het faillissement van zijn bonthandel.
In 1939 vertrekt Armin Stark alleen naar Groningen. Zijn dochter Gertrude trouwt vlak daarvoor met Johan Bloemkolk uit Nieuwer Amstel. Armin gaat wonen in het pension van Doortje Marcus, Gelkingestraat 39a. Als beroep geeft hij op: filiaalhouder. Het volgende wat we van hem weten is dat hij op 18 maart 1944 samen met Doortje Marcus en drie anderen in een straftransport van Groningen naar Westerbork wordt overgebracht. Tien dagen daarvoor waren in Groningen verzetsman ds. Eugène Brandligt en zijn echtgenote gearresteerd. Bij doorzoeking van diens huis, H.W. Mesdagstraat 55a, waren twee onderduikers ontdekt en gearresteerd. Iemand uit het verzet heeft na de oorlog over het echtpaar Brandligt aangetekend: “hadden 2 Joden thuis verborgen o.a. Stark handelaar in bont + vrouw (niet zijn eigen).” Dit gegeven in combinatie met het straftransport, dat de gebruikelijke maatregel was voor onderduikers, leidt tot de conclusie dat Armin Stark en Doortje Marcus ondergedoken waren in huize Brandligt en op 8 maart 1944 ontdekt zijn.
Armin Stark en Doortje Marcus gaan 23 maart op transport naar Auschwitz, waar ze drie dagen later vermoord worden.
Gertrude en Eduard Stark overleven de oorlog. Ze zijn kinderloos gebleven.
Doortje Marcus
Geboren: 27 april 1895, Groningen
Onderduikadres: H.W. Mesdagstraat 55a, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 18 maart 1944
Vermoord: 26 maart 1944, Auschwitz
De ouders van Doortje Marcus zijn Abraham Samuel Marcus en Henriette Asser van der Reis. Abraham Marcus (geboren 1856 te Groningen) trouwt op 26 augustus 1883 met Henriette van der Reis (geboren 1854 te Leek). Abraham, poelier van beroep, en Henriette Marcus krijgen zes kinderen. De oudste is Samuel (1884). Dan volgen Lientje (1887), Flora (1890), Sara (1893), Doortje (1895) en Louise (1896). Alle kinderen zien in Groningen het levenslicht.
Doortje gaat naar de lagere school, en blijkbaar begint ze daarna met werken. Dat is af te leiden uit het feit dat ze onderwijs blijft volgen in de avonduren. Groningen heeft hiervoor drie scholen waar de leerlingen een herhaling en voortzetting van de lagere school kunnen volgen: de driejarige “herhalingsavondschool”. Deze draait van november tot maart. Er is op vier weekdagen ’s avonds anderhalf uur les in de vakken van de lagere school. Meisjes doen ook handwerken en in het laatste jaar koken en huishouding. Werkgevers en ‘dames’ worden opgeroepen om de leerlingen niet tijdens de schooltijden in te roosteren. Doortje gaat naar de herhalingsavondschool aan de Radesingel en slaagt in maart 1911.
In oktober 1915 vertrekt Doortje naar Hoorn, waar ze winkeljuffrouw is bij vleeshouwer Polak aan de Kerkstraat. In Hoorn geeft ze in augustus 1918 eerst op dat ze terug gaat naar haar ouders, maar dit is vervangen door een adres in Arnhem. Ze is daar maar kort geweest, want op 23 november 1918 schrijft ze zich in Den Haag in, komend uit Arnhem en opnieuw als winkeljuffrouw. Ze blijft tot 7 februari 1919 in Den Haag en gaat dan terug naar haar ouderlijk huis, Folkingestraat 42. Twee maanden later verlooft ze zich in Winschoten met Lazarus Salomons. Hij is handelsreiziger, geboren te Winschoten op 29 januari 1890 als zoon van Nathan Salomons en Hillegien van Gelderen. Doortje en Lazarus trouwen in Groningen op 4 maart 1920. Het jonge paar vestigt zich in Groningen aan de Gelkingestraat 39, 39/1 en 39a. Volgens de gemeentelijke administratie vormen de twee huisnummers 39 en 39/1 één bezitting. Op 18 januari 1929 bevalt Doortje in Groningen van een doodgeboren kind. Het kindje krijgt geen naam en onbekend is of het een jongetje of een meisje is geweest.
Lazarus begint twee ondernemingen: een pension (als Pension Salomons ingeschreven in het handelsregister van Groningen per 1 januari 1934) en een engroshandel in papier, papierwaren en alle soorten pakmaterialen. Ook dit bedrijf dateert van 1 januari 1934, het is bij het Handelsregister van Groningen bekend als L. Salomons.
Lazarus machtigt Doortje op 6 januari 1934 om voor Pension Salomons op te treden als “onbeperkt en volledig gevolmachtigde”. Het moet een komen en gaan zijn geweest in het pension, gezien alle mutaties die op de woningkaart van het adres Gelkingestraat 39 en 39/1 zijn aangetekend.
Het huwelijk tussen Doortje en Lazarus is niet gelukkig geweest. Lazarus verhuist meerdere malen en het faillissement van het bedrijf L. Salomons wordt per 10 december 1937 uitgesproken en per 8 december 1937 wordt de machtiging van Doortje als procuratiehoudster van Pension Salomon door Lazarus ingetrokken. Uiteindelijk scheiden Doortje en Lazarus op 6 oktober 1939.
Het pensionbedrijf is desondanks blijven bestaan en wordt niet overgenomen door een zogenaamde Verwalter (zaakwaarnemer). Nadat de nazi’s in 1940 Nederland hebben bezet, zetten zij in de loop van 1941 namelijk alle Joodse eigenaren uit hun bedrijf. (“Verordening tot verwijdering van joden uit het bedrijfsleven”). In het pension was nog één gast overgebleven: de uit Boedapest afkomstige Joodse Armin Stark. Op de één of andere manier leert Doortje (hoe en wanneer is onbekend) de Waalse dominee E.J.H. Brandligt en zijn vrouw Anna Brandligt-Verkauteren kennen. De Joden zijn in toenemende mate in gevaar en het echtpaar Brandligt biedt voor zover is na te gaan Doortje Marcus (zoals zij dan weer heet) en Armin Stark de mogelijkheid onder te duiken in hun huis aan de H.W. Mesdagstraat 55a. De nazi’s krijgen lucht van het verzetswerk dat het echtpaar Brandligt doet en op 8 maart 1944 volgt voor mevrouw Brandligt arrestatie, als zij bij de overburen bonkaarten voor onderduikers afgeeft. Met haar huissleutel gaan de nazi’s het woonhuis van het gezin Brandligt binnen en vinden daar de jongste dochter (Rody Brandligt) en de beide onderduikers.
Doortje en Armin worden gearresteerd en naar het Huis van Bewaring van Groningen overgebracht. Met het straftransport van 18 maart 1944 gaan zij beiden naar Westerbork en vandaar naar Auschwitz. Daar is Doortje op 26 maart 1944 vermoord.
Lazarus Salomon hertrouwt op 7 april 1941 met Bertha de Groot. Hij wordt op 31 januari 1943 in Midden Europa om het leven gebracht.
Van het gezin van Abraham en Henriette Marcus-van der Reis is het volgende bekend.
Abraham overlijdt op 6 april 1935 in Groningen.
Henriette Marcus en haar jongste dochter Louise plegen op 6 oktober 1942 in Groningen zelfmoord.
Samuel, net als zijn vader poelier , overlijdt in Groningen op 17 maart 1935, een paar weken vóór zijn vader.
Lientje volgt de opleiding voor verpleegster en gaat – komend uit Amsterdam – werken in het Rotterdamse Israëlitische Oudelieden Gesticht. Vandaar verhuist zij diverse malen om in te wonen (als verzorgster, huishoudster) bij diverse gezinnen in Rotterdam, Leeuwarden, Groningen, Amsterdam en Den Haag. Ze trouwt 17 juni 1936 in Den Haag met Elias (E.G.J.N.) Wijtzes. Beiden overleven de oorlog en vestigen zich in 1947 in Amsterdam. Ze overlijden daar kinderloos, Elias in 1973 en Lientje 25 juni 1975.
Flora overlijdt als baby van een paar maanden op 28 november 1890 te Groningen.
Sara trouwt op 29 juni 1916 met Carel Levit, zoon van Izak Levit en Geertruida Valk. Hij is ten tijde van zijn huwelijk leerling machinist. Hun drie kinderen worden geboren in Groningen (Geertruida Henriette) en in Nederlands Indië (Henriette en Carel Jack). Op 25 juli 1932 verhuist dit gezin naar Billiton (Ned. Indië), waar Carel opklimt tot werktuigbouwkundig ingenieur. Op 26 april 1933 overlijdt Sara in Batavia en wordt daar begraven. Geertruida Henriette en Carel Jack wonen in de bezettingsjaren in Eindhoven en overleven de oorlog. Jongste dochter Henriëtte is op 30 september 1942 in Auschwitz vermoord. Vader Carel overleeft de Japanse internering en overlijdt in 1970 in Velzen.