Wassenberghstraat 24


Elise Kaufmann-Wassermann

Geboren: 17 maart 1878, Frankfurt am Main (Duitsland)
Laatste adres: Wassenberghstraat 24, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 9 maart 1943
Vermoord: 20 maart 1943, Sobibor

Elise Wassermann is geboren in Frankfurt am Main op 17 maart 1878, als dochter van Anselm Wassermann en Rosalie Hess. Ze is de jongste van vier kinderen. Haar broer Siegfried en zus Emmi zijn van 18741. In juni 1876 volgt haar zusje Sara.
Haar vader heeft samen met zijn broer Lippmann, meestal Louis genoemd, een groothandel in knopen en band (‘Gebrüder Wassermann’). Rond 1900 splitsen de broers de zaak op en gaat Elises vader door samen met haar broer Siegfried, onder de naam A. Wassermann & Sohn.
Elise trouwt op 7 maart 1904 met koopman Siegmund Kaufmann. Zijn oorsprong ligt in Rijnland-Palts, maar hij woont voor het huwelijk al in Frankfurt. Het echtpaar Kaufmann-Wassermann betrekt een verdieping op het adres Güntersburg Allee 16a, in een tamelijk arme wijk van Frankfurt. Op een andere verdieping woont Elises zus Sara Wassermann met haar man Julius Kleeblatt. Aanvankelijk doet Siegmund zaken vanuit huis. Hij handelt in dezelfde modeartikelen als Elises vader.
Op 2 oktober 1905 bevalt Elise van een zoon, Jakob Robert. Hij blijft enig kind. In 1918, als de zaken van Siegmund Kaufmann goed gaan, verhuizen ze naar de Lersnerstrasse 34, in een betere buurt. Siegmund heeft intussen een apart zakenadres.
Zoon Jakob Robert, die in de voetsporen van zijn vader en grootvader treedt, vestigt zich eind 1934 als Robert Kaufmann in Amsterdam. Hij is daar firmant in het textielagentschap van Samuel Adolph Gerson.

Siegmund en Elise Kaufmann-Wassermann volgen hun zoon begin 1938 naar Nederland. Op 8 januari 1938 schrijft Siegmund zijn zaak Si Ka, in dames-mode-artikelen, in het Groningse handelsregister in. Hun eerste woonadres is pension De Waard, Brugstraat 7a.

Later verhuizen Elise en Siegmund naar Zuiderpark 11a. Maar tijdens de bezetting kunnen ze daar niet blijven. Vanaf 11 mei 1941 wonen ze opnieuw in een pension, dit keer bij Fritz Rosenthal, Wassenberghstraat 24, waar dan al meer Duits-Joodse vluchtelingen wonen. Vanaf dit adres worden ze op 9 maart 1943 naar Westerbork overgebracht. Beiden zijn ziek, ze verblijven nog een week in de ziekenbarak van het kamp.
Op 17 maart 1943 volgt transport naar het vernietigingskamp Sobibor. Elise Kaufmann-Wassermann wordt daar op 20 maart 1943 vermoord, op dezelfde dag als haar man.

Hun zoon Jakob Robert leeft dan al niet meer. Hij is18 juli 1942 in Auschwitz vermoord.

———————

1 Siegfried wordt in januari en Emmi in december 1874 geboren. 

 


Siegmund Kaufmann

Geboren: 18 mei 1878, Frankenstein (Rijnland-Palts), Duitsland
Laatste adres: Wassenberghstraat 24, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 9 maart 1943
Vermoord: 20 maart 1943, Sobibor

Siegmund Kaufmann arriveert in januari 1938 in Groningen. Hij is afkomstig uit Frankfurt am Main. Daar trouwt hij in 1904 met Elise Wasserman.
Sigmund is in de mode-branche actief, evenals zijn schoonvader en zwager Anselm en Siegfried Wassermann. Mogelijk hebben Elise en hij elkaar langs deze weg leren kennen.
In de eerste jaren van hun huwelijk wonen ze in een arme wijk van Frankfurt. In 1918 verhuist het echtpaar met hun zoon Jakob Robert, geboren in 1905, naar een huis op stand aan de Lersnerstrasse 34. Siegmund Kaufmann heeft aanvankelijk zijn bedrijf aan huis. In het Frankfurter adresboek van 1920 komt het bedrijf S. Kaufmann & Co voor als “Groβhandlung und Export von Knöpfen aller Art und anverwandten Artikel” en er is telefoon, een bijzonderheid nog in die tijd. In de loop der jaren krijgt de zaak een eigen vestiging, eerst aan de Elbestrasse, later aan de Kaiserstrasse, straten in het zakendistrict met panden in neo-classisistische stijl. Ook het werkterrein van Kaufmann & Co breidt uit. In 1935 is de omschrijving “Import und Export von Knöpfen, Kurz- und Modewaren.” Kurzwaren zijn zaken als garen en band.

Al vrij snel na de machtsovername door de nazi’s vertrekt zoon Jakob Robert in 1934 naar Amsterdam. Hij vestigt zich daar als koopman en firmant van textielagentschap Gerson. In januari 1938 of kort daarvoor volgt het echtpaar Kaufmann-Wasserman hun zoon Jakob Robert naar Nederland. Voor Siegmund en Elise Kaufmann-Wasserman is 8 januari 1938 een belangrijke dag. Siegmund schrijft zich op die dag in het Groningse Handelsregister in onder de bedrijfsnaam Si-Ka, “groothandel, im- en export van dames-mode-artikelen.” Het bedrijf is gevestigd aan Hoge der A 25. Kaufmann is eigenaar van de zaak en heeft een procuratiehouder in dienst, de heer G.J.B. Feldbrugge. Het echtpaar gaat wonen in pension De Waard, Brugstraat 7a. De zaken gaan niet vanzelf, want in april 1939 gaat de procuratiehouder onder eigen naam door met een modezaak op Hoge der A 25. Kaufmann zet zijn zaak voort aan de Westersingel 23. Daar zit ook een filiaal van de firma Bensdorp (in chocolade).
Begin november 1939 verhuist het echtpaar Kaufmann naar Zuiderpark 11a. Maar tijdens de bezetting kunnen ze daar niet langer blijven. Vanaf 11 mei 1941 wonen ze opnieuw in een pension, dit keer bij Fritz Rosenthal, Wassenberghstraat 24. Vanuit dit adres worden ze op 9 maart 1943 naar Westerbork overgebracht. Zowel Siegmund als Elise zijn ziek, ze verblijven nog een week in de ziekenbarak van het kamp. Op 17 maart 1943 volgt transport naar het vernietigingskamp Sobibor, waar zij op 20 maart 1943 worden vermoord.  

 


Fritz Richard Rosenthal

Geboren: 2 juni 1877, Berlijn, Duitsland
Laatste adres: Wassenberghstraat 24, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 28 november 1942
Vermoord: 19 februari 1943, Auschwitz

Fritz Rosenthal is in Berlijn makelaar van beroep. Hij moet dit beroep opgeven vanwege zijn Joodse achtergrond. Hij is vader van een dochter, Ursula Rosa en een zoon, Klaus Julius. Op 1 juli 1935 komt hij met zijn vrouw Charlotte en zoon Klaus Julius naar Nederland. Op 8 juli volgt Ursula Rosa. In Groningen begint Fritz als nieuwe eigenaar van Hotel Kiek aan het A-Kerkhof 10.
Het gerenommeerde Hotel Kiek bestond al sinds het midden van de 19e eeuw. Het bood onderdak aan Joodse handelsreizigers, migranten en toeristen. Een van de gasten was de bekende Groninger schilder Jozef Israëls die hier in 1860 verbleef. Hij tekende het portret van de toenmalige eigenaar David Levie Kiek in ruil voor een kop koffie.

Als in Duitsland de situatie voor Joden steeds slechter wordt, besluiten veel mensen die het kunnen betalen Duitsland te ontvluchten en naar veilig geachte landen uit te wijken. Zo komen bijvoorbeeld twee latere bewoners van de Wassenberghstraat 24, de zusters Bertha Unger-Mugdan en Auguste Collin-Mugdan in 1939 na omzwervingen in hotel Kiek terecht.

Na de bezetting van Nederland door de nazi’s valt bijna direct het doek voor Hotel Kiek. Op 3 augustus 1940 doet Fritz Rosenthal opgave bij de Kamer van Koophandel in Groningen dat zijn bedrijf per 31 juli 1940 is opgeheven.
Hij verhuist gedwongen op 5 augustus 1940 samen met zijn vrouw en de inwonende vluchtelingen Bertha Unger-Mugdan en Auguste Collin-Mugdan naar Wassenberghstraat 24.
Fritz Rosenthal begint daar op 3 augustus 1940 een nieuwe onderneming onder de naam “F.R. Rosenthal”. Het lijkt een pension te zijn waar meerdere Duitse Joodse vluchtelingen wonen. Ook zoon Klaus Julius woont op dit adres.

Fritz Rosenthal is een Duitse oorlogsveteraan uit de Eerste Wereldoorlog. Soms ontspringen Joodse veteranen de dans, maar dat is bij Fritz niet het geval.
Op 28 november 1942 wordt hij met zijn echtgenote gedeporteerd naar Westerbork.
Tweeënhalve maand later op 16 februari 1943 gaat hij op transport naar Auschwitz. Op 19 februari 1943 wordt hij daar na aankomst op dezelfde datum als zijn echtgenote Charlotte omgebracht. Negen dagen later vindt ook hun zoon Klaus Julius daar de dood.

Dochter Ursula Rosa weet vlak na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog te ontkomen naar Amerika. Zij overlijdt op 30 maart 1991 in de Verenigde Staten.

Net als andere Joodse slachtoffers is Fritz Rosenthal niet alleen vermoord, maar ook beroofd. De onderneming “F.R. Rosenthal” wordt op 26 oktober 1943 door Omnia Treuhandgesellschaft m.b.H. als “Liquidationshändler” geliquideerd.   

 


Charlotte Rosenthal-Levit

Geboren: 17 december 1893, Dirschau (in toenmalig Duitsland), thans Tczew (Polen)
Laatste adres: Wassenberghstraat 24, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 28 november 1942
Vermoord: 19 februari 1943, Auschwitz

Er is niet veel bekend over het leven en de achtergrond van Charlotte Levit. Bekend is wel dat ze getrouwd is met Fritz Rosenthal en moeder van twee kinderen: dochter Ursula Rosa, geboren in 1914, en een zoon Klaus Julius, geboren in 1921.

Haar man Fritz is in Berlijn makelaar van beroep. Hij moet dit beroep opgeven vanwege zijn Joodse achtergrond. Op 1 juli 1935 komt Charlotte met haar man en zoon Klaus Julius naar Groningen. Daar beheren zij Hotel Kiek aan het A-Kerkhof 10. Op 8 juli 1935 wordt Ursula Rosa op dit adres ingeschreven.
Als Nederland is bezet door de nazi’s valt bijna direct het doek voor Hotel Kiek, op 31 juli 1940. Het echtpaar verhuist begin augustus samen met andere vluchtelingen naar Wassenberghstraat 24. Op dit adres beginnen zij een nieuwe onderneming, een pension waar meerdere Duitse Joodse vluchtelingen wonen. Ook haar zoon Klaus Julius verhuist mee naar dit adres.

Op 28 november 1942 volgt samen met haar man deportatie naar Westerbork. Als ze daar aankomt is haar zoon Klaus al weggevoerd naar Auschwitz. Met haar man Fritz gaat ze op 16 februari 1943 zelf op transport naar Auschwitz. Daar zijn Charlotte en Fritz vrijwel direct na aankomst op 19 februari 1943 om het leven gebracht.

Haar zoon Klaus Julius vindt hier 9 dagen later de dood.

Dochter Ursula Rosa weet vlak na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog te ontkomen naar Amerika. Zij overlijdt op 30 maart 1991 in de Verenigde Staten.   

 


Klaus Julius Rosenthal

Geboren: 19 november 1923, Berlijn (Duitsland)
Laatste adres: Wassenberghstraat 24, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 3 oktober 1942
Vermoord: 28 februari 1943, Auschwitz

Klaus Julius woont bij zijn ouders Fritz en Charlotte Rosenthal. Hij is geboren in Berlijn. Samen met zijn ouders vlucht hij naar Nederland als de nazi’s het leven in Berlijn voor Joden steeds zwaarder maken. Na de Duitse bezetting van Nederland verhuist hij op 5 augustus 1940 met zijn ouders van hun noodgedwongen gesloten hotel Kiek aan het A-Kerkhof naar de Wassenberghstraat 24. Daar drijven zijn ouders een pension waar andere vluchtelingen uit Duitsland verblijven.

Aan het begin van de oorlog is Klaus Julius student werktuigbouwkunde aan de mts in Groningen, de voorganger van de huidige Hanze Hogeschool. Zijn naam is te vinden in het herdenkingsboek “Stenen, Namen, Portretten van de Hanze Hogeschool”.

Uit het politiearchief is op te maken dat hij een verklaring omtrent het gedrag heeft aangevraagd, omdat hij wil emigreren.

Op 14 januari 1942 verklaart de hoofdcommissaris dat over “Klaus Julius Israel1 Rosenthal geboren te Berlijn-Wilmersdorf, wonende Wassenberghstraat 24 alhier niets ten nadele van hem is gebleken uit de administratie alhier”.

Op 3 oktober 1942 is er een grote razzia in Groningen. Voor Klaus Julius betekent dat deportatie naar Kamp Westerbork. Ongeveer twee weken later op, 19 oktober 1942, vertrekt hij met 1326 anderen naar Auschwitz. Aanvankelijk wordt hij daar geselecteerd voor dwangarbeid. Op 18 januari 1943 komt er uit Auschwitz-Monowitz, een van de grote bij-kampen van Auschwitz, nog een levensteken van hem.
Kort daarop, waarschijnlijk op 28 februari 1943, overlijdt hij, pas 19 jaar oud.

Zijn beide ouders hebben negen dagen daarvoor de dood gevonden in Auschwitz.

———————

1 De naam Israel is een zgn. dwangnaam die Joodse mannen in Duitsland op last van de nazi’s aan hun voornamen moesten toevoegen.   

 


Dina Rijnveld-Oppenheimer

Geboren: 18 april 1865, Schriesheim, nabij Karlsruhe (Duitsland)
Laatste adres: Wassenberghstraat 24, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 29 april 1943
Vermoord: 7 mei 1943, Sobibor

Dina Oppenheimer is geboren in Schriesheim als dochter van koopman Löb Oppenheimer en Fanni Krämer. Haar dertien jaar oudere zuster Magdalena trouwt in mei 1878 met Daniel Levie Rijnveld. Daniel is slager in Nederland, in Bennebroek. Als Magdalena in de zomer van 1878 verhuist naar Bennebroek, gaat ook Dina, dan 13 jaar, mee. Dina blijft tot haar eigen huwelijk in het grote huishouden van Daniel Rijnveld en Magdalena wonen.
Dina Oppenheimer trouwt op 24 mei 1895 in Bennebroek met Eliezer Rijnveld, een jongere broer van haar zwager Daniel. Eliezer is dan een half jaar weduwnaar1. Eliezer is winkelier in manufacturen, ‘kindergoederen’ en modeartikelen in Rotterdam, Binnenweg 3. In 1897 krijgen Dina en Eliezer een zoon Herman, die maar elf dagen oud wordt. Op 15 april 1898 volgt zoon Leopold. Met Leopold zal Dina haar leven lang lief en leed delen.

Het gezin Rijnveld-Oppenheimer woont tot de zomer van 1906 in Rotterdam. Dan verhuizen ze naar Hilversum, waar Eliezer Rijnveld zijn manufacturenwinkel voortzet aan de ‘Gijsbrecht’, de voorname Gijsbrecht van Amstelstraat 67. In april 1929 overlijdt Eliezer, waarna Dina de zaak nog enige tijd voortzet, een stukje verderop in dezelfde straat. Haar zoon Leopold is intussen goed gevorderd met de studie oude talen aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij na hbs-a en staatsexamen gymnasium, studeert. In 1933 doet hij doctoraalexamen. Na een baan als leraar in Hilversum volgt in 1936 een aanstelling als leraar aan het gymnasium in Winschoten. Hij verhuist daar naartoe, en ook moeder Dina gaat mee.

Na de bezetting door de nazi’s maken de uiteenlopende verordeningen het leven voor Leopold en zijn moeder steeds moeilijker. In november 1940 zet de bezetter Joodse docenten en andere Joodse overheidsdienaren uit hun functies. Begin 1941 raakt Leopold zijn baan kwijt aan een vervanger. Ook dwingt de bezetter Joden in de provincie naar de stad Groningen te verhuizen. Dat betekent voor moeder en zoon in maart 1942 een verhuizing naar Wassenberghstraat 24. Daar hebben ze samen een kamer. Leopold werkt dan aan het Joodsch Lyceum, waar de nog in de stad overgebleven Joodse kinderen onderwijs krijgen.
Begin 1943 ligt Dina in het Diaconessenhuis. Daar wordt ze 29 april opgehaald en naar Westerbork gebracht. Vijf dagen later volgt de deportatie naar Sobibor, waar ze direct bij aankomst vermoord wordt. Dina Rijnveld-Oppenheimer is 78 jaar oud geworden. Haar zoon Leopold is ruim een maand eerder in Sobibor vermoord.

————————–

1 Zijn eerste vrouw is kort na de geboorte van hun eerste kind, een dochter, overleden. Het meisje overlijdt vijf maanden na haar geboorte.   

 


Leopold Rijnveld

Leopold RijnveldGeboren: 15 april 1898, Rotterdam
Laatste adres: Wassenberghstraat 24, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 11 maart 1943
Vermoord: 26 maart 1943, Sobibor

Leopold Rijnveld is de zoon van Eliezer Rijnveld en Dina Rijnveld-Oppenheimer. Zijn ouders hebben een zaak in manufacturen in Rotterdam. Later verhuist de familie naar Hilversum. Na het overlijden van zijn vader zet zijn moeder de zaak voort.
Leopold volgt in Hilversum van 1911 tot 1915 de hbs. Kennelijk is hij een gemotiveerde leerling, want bij de bevordering naar klas 2 en later naar klas 3 krijgt hij “lof voor ijver en belangstelling”. Na afronding van de hbs doet hij in 1918 staatsexamen gymnasium. Dit is vereist om klassieke talen te kunnen studeren. Deze studie doet hij aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij in 1933 doctoraalexamen doet. Later begint hij ook nog aan een proefschrift, dat hij door zijn deportatie niet kan afronden.
Na zijn studie is Leopold leraar klassieke talen en oude geschiedenis. Als de oorlog in mei 1940 uitbreekt, werkt hij aan het gymnasium in Winschoten. Daarvoor is hij leraar aan het gymnasium in Hilversum.
Eind 1940 krijgt hij net als alle andere Joodse leraren en ambtenaren ontslag.
Na de oorlog herdenkt zijn collega in Winschoten, H.H. Mallinckrodt hem: “Hij deed zijn werk met de ernstige accuratesse, die zijn wezen kenmerkte en met de blijmoedige zonnigheid, die de liefde voor het kind rond iemands wezen legt”.

In Winschoten woont Leopold Rijnveld samen met zijn moeder. In maart 1942 verhuizen ze naar Groningen, Wassenberghstraat 24. In september 1941 mogen Joodse kinderen op bevel van de bezetter niet meer naar hun school. Van dat moment moeten zij naar speciale Joodse scholen. Ook in Groningen komen dergelijke scholen voor lager en middelbaar onderwijs. Vanaf de start in februari 1942 is Leopold Rijnveld verbonden aan het “Joodsch Lyceum” aan de Violenstraat in Groningen. De school houdt op te bestaan in april 1943.

Leopold wordt op 11 maart 1943 weggevoerd naar Westerbork en gaat kort daarna, op 23 maart, op transport naar het vernietigingskamp Sobibor. Drie dagen later is hij na aankomst in Sobibor om het leven gebracht.

Zijn moeder treft een maand later datzelfde lot.

Na de oorlog vindt een collega een brief van Leopold met daarin een treffende getuigenis: “maar uiteindelijk heeft Plato gelijk, dat het beter is onrecht te lijden, dan te doen”.   

 


Bertha Unger-Mugdan

de zusters Mugdan

De zusters Bertha en Auguste Mugdan op hun laatste woonadres

Geboren: 7 mei 1875, Kempen/ Kepno (thans Polen)
Laatste adres: Wassenberghstraat 24, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 28 november 1942
Vermoord: 13 maart 1943, Sobibor

Bertha is het oudste kind van Samuel Mugdan en Minna Schaul. Zij heeft twee zusters en een broer. Vader Mugdan heeft een kantoorboekhandel.
Zij trouwt met Sigwert (Samuel Philipp) Unger en krijgt een zoon Louis. In de jaren twintig woont ze met haar gezin in Hamburg. In 1938 overlijdt haar echtgenoot.

Na de machtsovername door Hitler in 1933 is het leven in Duitsland voor Joden steeds moeilijker. Daarom besluit Bertha net als veel familieleden, waaronder haar jongste zuster Julia en haar zoon, te emigreren naar een veiliger oord. Dat probeert ze samen met haar jongere zus Auguste die eveneens weduwe is.
Met Auguste scheept ze zich op 13 mei 1939 samen met 935 andere vluchtelingen in op de St. Louis om te ontkomen aan het nazigeweld in Duitsland. De reis verloopt dramatisch. Cuba, de Verenigde Staten en Canada laten de vluchtelingen niet toe, zodat het schip noodgedwongen koers moet zetten naar Europa. Na aankomst in Antwerpen krijgen de vluchtelingen asiel in Frankrijk, België, Groot-Brittannië en Nederland.
Op 3 juli 1939 schrijft H. Sieperda, Regeeringsgemachtigde inzake vluchtelingen aan ‘Het Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen in Amsterdam’: ‘Hierbij deel ik U mede, dat krachtens machtiging van Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken de vluchtelinge Bertha Unger-Mugdan, geb. 7 mei 1875 die thans in Heyplaat verblijft, daaruit op 10 juli 1939 zal worden ontslagen, ten einde te worden opgenomen in het gezin van Hotel Kiek, te Groningen onder garantie van Uw Comité. Ik verzoek U genoemd gezin tijdig met deze beslissing in kennis te willen stellen en voor de uitvoering te willen zorg dragen.’

Het “gezin Hotel Kiek” blijkt het gezin van hotelhouder Fritz Richard Rosenthal te zijn. Deze voormalige Berlijner is sinds juli 1935 eigenaar van Hotel Kiek, een toen in Groningen bekend Joods hotel aan het A-Kerkhof.

Uit gegevens van de Kamer van Koophandel in Groningen blijkt dat Hotel Kiek, per 31 juli 1940 is opgeheven. Bertha verhuist op 5 augustus 1940 met de familie Rosenthal en haar zuster Auguste naar het adres Wassenberghstraat 24. Hier heeft Fritz Rosenthal nu een pension, waar ook andere Duits-Joodse vluchtelingen een kamer vinden.

Bertha en Auguste proberen opnieuw te emigreren naar Amerika. Om makkelijker contacten te onderhouden voor de benodigde reispapieren willen de zussen verhuizen naar Bussum. Daartoe dienen ze in 1941 een aanvraag in bij de Groningse politie.

De politie omschrijft de situatie als volgt “3 juli 1939 in Nederland gekomen met toestemming Min. v. Binnenl. Zaken onder garantie van het Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen te Amsterdam. Beiden worden door familie in Amerika onderhouden”.

Het Hoofd van de politie in Groningen brengt op 8 augustus 1941 een welwillend advies uit “Aanvraagster gaat naar Amerika emigreren. Alle papieren zijn tot dusverre in orde gemaakt door het Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen te Amsterdam. Zij wil zich nu in Bussum vestigen voor het gemakkelijker onderhouden van het persoonlijk contact met Amsterdam om het visum voor Amerika en het doorreisvisum naar Portugal te krijgen, daar dit met oog op haar leeftijd vanuit Bussum gemakkelijker en goedkoper is.”

Helaas komt er geen toestemming. In een brief van de Groninger politie d.d. 20 oktober 1941 staat: ”Naar aanleiding van Uwe aanvrage om toestemming tot overbrenging van Uw domicilie naar Bussum, adres Pension “Herma” Isaac da Costalaan 16, deel ik u mede dat in verband met de nieuwe bepalingen der Duitsche overheid betreffende beperking van bewegingsvrijheid voor Joden, U zich met een dergelijk verzoek dient te wenden tot den Joodschen Raad te Amsterdam, die in dezen zijn bemiddeling verleent.”

Bertha en Auguste beginnen de hele procedure opnieuw. Maar voordat zij antwoord hebben op dit nieuwe verzoek, volgt voor beiden op 28 november 1942 deportatie naar Westerbork.

Enkele maanden later, op 10 maart 1943 gaat ze samen met haar zuster Augusta op transport naar het vernietigingskamp Sobibor. Daar eindigt voor beiden op 13 maart 1943 het leven.   

 


Auguste Collin-Mugdan

Geboren: 22 februari 1878, Kempen/Kepno (thans Polen)
Laatste adres: Wassenberghstraat 24, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 28 november 1942
Vermoord: 13 maart 1943, Sobibor

Auguste is het derde kind van Samuel Mugdan en Minna Schaul. Zij heeft een oudere zuster en broer en krijgt later nog een zusje. Vader Mugdan heeft een kantoorboekhandel. Auguste trouwt met Jacques Collin en krijgt twee kinderen: Alfred en Harry. In de jaren twintig woont ze samen met haar gezin in Berlijn, waar haar man Jacques in 1926 sterft.

Na de machtsovername door Hitler in 1933 is het voor Joden steeds moeilijker om in Duitsland te leven. Auguste besluit daarom samen met haar oudste zuster Bertha te emigreren, net als veel andere familieleden, waaronder haar beide zoons.

Auguste en haar zuster zijn passagier van het beruchte vluchtelingenschip de St. Louis. Dit schip maakt met bijna duizend Duits-Joodse vluchtelingen vanuit Hamburg een vergeefse reis langs Cuba, de Verenigde Staten en Canada. Nergens mogen de vluchtelingen aan land. Even dreigt het schip zelfs terug te moeten naar nazi-Duitsland, maar het komt niet zover. De vluchtelingen mogen in Antwerpen van boord en ze krijgen asiel in Groot-Brittannië, Frankrijk, België of Nederland. Auguste en Bertha krijgen op 18 juni 1939 asiel in Nederland.

In juli 1939 vertrekt Auguste met Bertha naar Groningen om intrek te nemen in het “gezin van Hotel Kiek”. Het “Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen” in Amsterdam moet van de Nederlandse overheid garant staan voor haar.

Het “gezin Kiek” is het gezin van hotelhouder Fritz Richard Rosenthal. Deze voormalige Berlijner is sinds 1 juli 1935 eigenaar van Hotel Kiek, een toen in Groningen bekend hotel aan het A-Kerkhof.

Na de bezetting van Nederland is Hotel Kiek per 31 juli 1940 opgeheven. Auguste verliest haar onderkomen, maar gelukkig komt zij niet op straat te staan. Zij gaat met haar zus op 5 augustus 1940 wonen in het pension van Rosenthal, dat hij vestigt op het adres Wassenberghstraat 24.

Auguste en Bertha proberen in 1941 opnieuw naar Amerika te emigreren. Zij dienen een aanvraag in bij de Groninger politie om te mogen wonen in Bussum. Zo hopen ze gemakkelijker de contacten te onderhouden om aan de benodigde documenten te komen.

Helaas worden ze van het kastje naar de muur gestuurd. Er komt een brief terug van de Groninger politie op 20 oktober 1941: ”Naar aanleiding van Uwe aanvrage om toestemming tot overbrenging van Uw domicilie naar Bussum, adres Pension “Herma” Isaac da Costalaan 16, deel ik u mede dat in verband met de nieuwe bepalingen der Duitsche overheid betreffende beperking van bewegingsvrijheid voor Joden, U zich met een dergelijk verzoek dient te wenden tot den Joodschen Raad te Amsterdam, die in dezen zijn bemiddeling verleent.”

Auguste en Bertha beginnen de hele procedure opnieuw, maar de bureaucratie werkt onverbiddelijk traag. Voordat zij antwoord heeft, volgt voor Auguste op 28 november 1942 samen met haar zus deportatie naar Westerbork.

Enkele maanden later, op 10 maart 1943 gaan Auguste en Bertha op transport naar het vernietigingskamp Sobibor. Op 13 maart 1943 zijn ze daar beiden vermoord.